Hfst 29 Flashcards Preview

English > Hfst 29 > Flashcards

Flashcards in Hfst 29 Deck (47)
Loading flashcards...
1
Q

toeschouwers

A

spectators

2
Q

publiek

A

audience

3
Q

gemeente

A

congregation

4
Q

bijwonen

A

to attend

5
Q

een stedenband hebben met..

A

to twin with

6
Q

uitwisseling

A

exchange

7
Q

penningmeester

A

treasurer

8
Q

voor rekening van, ten koste van

A

at the expense of

9
Q

gemeenschap

A

community

10
Q

ondergebracht worden

A

to be lodged

11
Q

gebarentaal

A

sign language

12
Q

kaal, naakt

A

bare

13
Q

perspectief, zienswijze

A

perspective

14
Q

ontzet

A

appalled

15
Q

bereiken

A

to attain

16
Q

bevorderen

A

to promote

17
Q

verachtelijk

A

despicable

18
Q

cynicus

A

cynic

19
Q

onverbeterlijk

A

incurable

20
Q

romanticus

A

romantic

21
Q

zwaarmoedig

A

hypochondriac

22
Q

levensgenieter

A

hedonist

23
Q

stoicijns

A

stoic

24
Q

verbetert enorm

A

is improving tremendously

25
Q

verbroederd

A

twinned

26
Q

overweegt

A

contemplating

27
Q

beschreven

A

described

28
Q

inwoner

A

inhabitant

29
Q

bloedworst

A

blackpudding

30
Q

zwezerik

A

sweatbread

31
Q

bromvlieg

A

bluebottle

32
Q

bijdrage

A

to contribute

33
Q

rijk aan geld en andere bezittingen

A

affluent

34
Q

weeshuis

A

orphanage

35
Q

gedachte, besef

A

notion

36
Q

betrokken bij

A

concerned with

37
Q

bijbedoeling

A

ulterior motive

38
Q

kracht

A

strength

39
Q

het heeft zijn nut

A

there’s something in it

40
Q

Je zou me morgen om 7uur kunnen wekken.

A

You might wake me at seven tomorrow morning.

41
Q

je had me wel mogen waarschuwen

A

You might have warned me.

42
Q

mochten we meer informatie willen, dan zullen we het u laten weten.

A

Should we want more information, we will let you know.

43
Q

mogelijk

A

possibly

44
Q

misschien

A

perhaps

45
Q

probably

A

waarschijnlijk

46
Q

huil maar niet, alles komt goed

A

you must not cry, everything will be all right.

47
Q

vermoeiend

A

exhausting