Hoofdstuk 5 Flashcards Preview

English > Hoofdstuk 5 > Flashcards

Flashcards in Hoofdstuk 5 Deck (49)
Loading flashcards...
1
Q

this is Rijan, van….

A

met Rijan, van….

2
Q

could I speak to……please

A

kan ik de …… ……. spreken?

3
Q

hold the line please

A

momentje, alstublieft/ blijft u aan de lijn

4
Q

I’m sorry, there’s no answer

A

het spijt me, ik krijg geen gehoor

5
Q

could you tell Mr…that I called?

A

kunt u de heer….zeggen dat ik gebeld heb?

6
Q

what was your name again?

A

hoe was de naam ook alweer?

7
Q

I’ll give him the message

A

ik zal de boodschap doorgeven

8
Q

could you repeat that please?

A

wilt u dat herhalen alstublieft?

9
Q

could you speak more slowly, please?

A

wilt u wat langzamer spreken?

10
Q

I’m sorry, I didn’t guite get that

A

het spijt me, ik heb het niet helemaal kunnen volgen/ verstaan

11
Q

public phone

A

openbare telefoon

12
Q

phonecard

A

telefoonkaart

13
Q

reverse charge call

A

collect call (diegene die gebeld wordt betaald)

14
Q

switchboard

A

telefooncentrale van bedrijf

15
Q

telephone exchange

A

telefooncentrale van stad

16
Q

operator

A

telefoniste

17
Q

operator

A

telefoniste

18
Q

telephone directory

A

telefoonboek

19
Q

directory enquiries

A

inlichtingen over telefoonnummers

20
Q

engaged

A

bezet/ in gesprek

21
Q

no replay

A

geen antwoord

22
Q

we have a crossed line

A

er zit een ander gesprek doorheen

23
Q

I beg your pardon?

A

wat zeg u?

24
Q

to be cut off

A

verbroken worden

25
Q

I must have dialled the wrong area code

A

ik heb waarschijnlijk het verkeerde nummer gedraaid

26
Q

An our late

A

een uur te laat

27
Q

to arrange a meeting

A

een vergadering afspreken

28
Q

to keep an appointment

A

een afspraak nakomen

29
Q

Let’s fix a time for the meeting

A

laten we een tijd afspreken voor de vergadering

30
Q

Have you got anything fixed for next Friday

A

heb je iets afgesproken voor aanstaande vrijdag

31
Q

We’ve fixed on the 12th of May for the meeting

A

we hebben 12 mei gekozen voor de vergadering

32
Q

a.m

A

’s morgens

33
Q

p.m

A

’s avonds

34
Q

Tuesday

A

dinsdag

35
Q

Thursday

A

donderdag

36
Q

(I’m afraid) I’ll be two ours late

A

ik ben twee uur te laat

37
Q

I can hardly hear you

A

ik kan u nauwelijks verstaan

38
Q

could you speak up?

A

kunt u harder spreken?

39
Q

can you hear me now?

A

verstaat u mij niet?

40
Q

Y

A

spreek uit als: why

41
Q

H

A

spreek uit als: aids

42
Q

past perfect

A

had + voltooid deelwoord

43
Q

skill

A

bekwaamheid

44
Q

appearance

A

uiterlijk

45
Q

make clear

A

duidelijk maken

46
Q

repeat

A

herhaling

47
Q

clear up

A

opruimen

48
Q

discourage

A

ontmoedigen

49
Q

flatter

A

vleien