hoofdstuk 6 Flashcards Preview

English > hoofdstuk 6 > Flashcards

Flashcards in hoofdstuk 6 Deck (91)
Loading flashcards...
1
Q

to leave for…

A

vertrekken naar…

2
Q

I’m about to…

A

ik sta op het punt om te…

3
Q

to take a raincheck

A

tegoed houden

4
Q

to see someone off

A

iemand uitzwaaien, wegbrengen

5
Q

ticket

A

kaartje, ticket, bon

6
Q

single, return

A

enkele reis, retour

7
Q

I will leave for….

A

ik zal vertrekken naar…

8
Q

I’m leaving for…

A

ik vertrek naar…

9
Q

I’m taking my father to the…

A

ik breng mijn vader naar…

10
Q

from wich platform does the train leave?

A

Vanaf welk perron vertrekt de trein?

11
Q

to check in

A

inchecken

12
Q

the scales

A

weegschaal

13
Q

luggage

A

bagage

14
Q

cabin

A

passagiersruimte van vliegtuig

15
Q

aisle

A

gangpad

16
Q

boarding card

A

instapkaart

17
Q

to board

A

instappen

18
Q

your flight is boarding

A

u kunt instappen

19
Q

ferry

A

veerboot

20
Q

claustrophobic

A

claustrofobisch

21
Q

tap

A

kraan

22
Q

delicate creature

A

poppetje

23
Q

I’m getting low on petrol

A

de benzine raakt op

24
Q

fill her up, please

A

volgooien alstublieft

25
Q

the other day

A

onlangs

26
Q

under one’s breath

A

zachtjes, fluisterend

27
Q

creepy

A

eng

28
Q

petrol station

A

bezinepomp

29
Q

windscreen

A

voorruit

30
Q

bonnet

A

moterkap

31
Q

boot

A

kofferbak

32
Q

tyre

A

band

33
Q

to change the wheel

A

band verwisselen

34
Q

puncture

A

lekke band

35
Q

I’ve got a puncture/ flat tyre

A

ik heb een lekke band

36
Q

the battery’s flat

A

de accu is leeg

37
Q

headlight

A

koplamp

38
Q

rear light

A

achterlicht

39
Q

indicator

A

richtingaanwijzer

40
Q

driver’s seat

A

chauffeursstoel

41
Q

passenger seat

A

passagiersstoel

42
Q

clutch

A

koppeling

43
Q

handbrake

A

handrem

44
Q

gear lever

A

versnellingspook

45
Q

unleaded

A

loodvrij

46
Q

leaded

A

met lood

47
Q

roadhog

A

wegpiraat

48
Q

tailgating

A

bumperkleven

49
Q

to board a bus

A

in een bus stappen

50
Q

to get off a bus

A

uit een bus stappen

51
Q

to board a plane

A

aan boord van vliegtuig gaan

52
Q

to get off a plane

A

een vliegtuig verlaten

53
Q

to go on board a schip

A

aan boord van een schip gaan

54
Q

to disembark

A

een schip verlaten

55
Q

I’m riding into town

A

ik rijd met iemand mee de stad in

56
Q

to go on foot

A

te voet gaan

57
Q

a journey

A

een reis van plaats naar plaats

58
Q

Voyage

A

reizen over zee

59
Q

Trip

A

korte reisjes

60
Q

declare

A

aangeven

61
Q

otherwise

A

andere redenen

62
Q

Future tence

A

Toekomst: will. Ontkenning: won’t. Vragend: Shall bij I and We en de rest Will.

63
Q

Future (toekomend voornemen)

A

to be going to+ infinitief (toekomend voornemen)

64
Q

Future (toekomende gebeurtenis)

A

will be+ infinitief (we will be leaving on the 3 0’ clock train)

65
Q

Future (iets wat vaststaat)

A

be to+infinitief (he is to take the train to…)

66
Q

Future (op het punt staan)

A

be about to+infinitief (I’m about to leave for the airport)

67
Q

Future perfect

A

will have + voltooid deelwoord (when you come back from France, your French wil have improved a lot.

68
Q

Future past

A

would +infinitief (praten over toekomst bekeken vanuit het verleden) I told you he would be there.

69
Q

to delay

A

wachten/ vertraging

70
Q

brass bowl

A

koperen kom

71
Q

limp

A

slap

72
Q

fare

A

reiskosten

73
Q

so simple as to

A

zo naief om te

74
Q

scornfully

A

minachtend

75
Q

to overcharge

A

te veel berekenen

76
Q

custom

A

gewoonte

77
Q

turban

A

tulband

78
Q

to occupy

A

bezetten

79
Q

to accompany

A

vergezellen

80
Q

general

A

algemeen

81
Q

agreement

A

overeenstemming

82
Q

announcement

A

aankondiging

83
Q

disfavour

A

misnoegen

84
Q

to doze

A

dutten

85
Q

destination

A

bestemming

86
Q

bound for

A

op weg naar

87
Q

limp

A

slap

88
Q

to accompany

A

vergezellen

89
Q

announcement

A

aankondiging

90
Q

eventually

A

tenslotte

91
Q

to surrender

A

zich overgeven