college algemene principes van diagnostiek en behandeling Flashcards

1
Q

wat is de belangrijkste vraag in de diagnostiek?

A

of het kwaadaardig is of niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn verder belangrijke vragen?

A

metastase?
prognose
behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is histopathologie

A

gaat over een stukje weefsel waarbij je de samenhang kan zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is cytologie

A

gaat over losse cellen. Kan nogsteeds zien of het over kanker gaat of niet, maar niet in samenhang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn patiëntgebonden prognostische factoren in de oncologie?

A
leeftijd
mate van activiteit
voeding
immunologische afweer
comorbiditeit
mentale toestand
sociale factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waaruit bestaat de diagnostiek?

A
anamnese
LO
beelvorming
endoscopie
markers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een ontsteking?

A

een reactie van het lichaam, omdat het aan het repareren is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is een infectie?

A

een ziektemaker, bacteriën, virus.

Iedereen die ziek is geweest heeft een ontsteking om weer beter te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn risicofactoren voor kanker?

A
roken
alcohol
straling (radiatie)
beroep
medicatie (cytostatica)
infecties
genetisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waaruit bestaat het lichamelijk onderzoek?

A
buik/borst
mamma
extremiteiten
huid
keel/mond
anus/rectum
lymfeklieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke beeldvorming heb je?

A
röntgen
Echo --> waar zit de tumor
CT
MRI
PET
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is een endoscopie?

A

het bekijken van een afwijking in de binnenkant van holle organen met een flexibele camera via de mond of de anus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn markers?

A

bij kanker zijn er weinig soorten markers. Wel bijvoorbeeld bij prostaatkanker kan je in het bloed waardes zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de behandeling van kanker?

A

curatief
palliatief
adjuvant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is curatief? en wat palliatief?

A

is genezen en palliatief gericht op verminderen klachten en kvl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is adjuvante therapie?

A

therapie als aanvulling op de primaire behandeling

17
Q

waarvoor wordt een biopt afgenomen?

A

Om de kanker te bevestigen
om te kijken hoe de kanker op de behandeling reageert
om strategie uit te werken voor behandeling

18
Q

Wat is de Sentinel node?

A

de poortwachtklier. Dit is de dichtstbijzijnde klier bij het carcinoom. Door het inspuiten van een klier kan deze gevonden worden

19
Q

Wat is het TNM systeem?

A
T = tumorgroote
N = is de tumor via de lymfevaten of klieren uitgezaaid?
M = zijn er uitzaaiingen via het bloed gevonden?
20
Q

T in TNM

A

T1 = moedertumor wordt begrensd door kapsel van orgaan
T2 = door aangedane orgaan heen
T3 =buiten het orgaan doorgegroeid in omliggende weefsels
T4 = buiten orgaan doorgegroeid en heeft zich sterk uitgebreid in de omgeving

21
Q

N in TNM

A
N0 = er zijn lymfeklieren aangedaan
N1 = kleinere uitzaaiingen in lymfeklier in orgaan
N2 = meer of grotere lymfeklier uitzaaiingen op kleine afstand 
N3 = grotere lymfeklier uitzaaiingen op grotere afstand
22
Q

M in TNM

A
M0 = geen metastase
M1 = wel metastase
x = onbekend
23
Q

welke vormen van chirurgie zijn er?

A

sparend: alleen het carcinoom weghalen
Reconstructieve: herstellen wat je aan schade hebt gedaan
Metastasectomie: metastase verwijderen

24
Q

wat is de werking van radiotherapie?

A

via ioniserende straling
Resistentie = niet elk weefsel is even gevoelig voor bestraling
Repopulatie = snel achter elkaar bestralen zodat cellen niet kunnen herstellen
Redistributie = in M fase meer effect
hyperthermie = bij warmte
–> DNA schade die zorgt voor celdood

25
Q

wat is cytostatica

A

medicatie die zorgt dat de kern kwetsbaarder maakt voor bestraling

26
Q

waar hangt de prognose van radiotherapie vanaf?

A
grootte
metastasering
histologie
lokalisatie
conditie
leeftijd
wens patiënt
27
Q

wat zijn korte termijn effecten van radiotherapie?

A
vermoeidheid
misselijk/braken
malaise
diarree
rode huid (beschadigd)
28
Q

wat zijn lange termijn effecten van radiotherapie?

A

oedeem
pigment
dyspnoe
ergste is om nieuwe kanker te krijgen van radiotherapie

29
Q

hoe wordt radiotherapie neo-adjuvant gebruikt?

A

om het carcinoom te verkleinen

30
Q

wat doen ze bij palliatieve radiotherapie?

A

kwaliteit van leven verbeteren
levensverlenging
wens van de patiënt

31
Q

wat is resistentie bij radiotherapie?

A

niet elk weefsel is even gevoelig voor bestraling

32
Q

wat is repopulatie bij radiotherapie?

A

cellen bestralen en kort daarop weer bestralen zodat het carcinoom geen tijd heeft om zich te herstellen

33
Q

wat is reoxygenatie bij radiotherapie?

A

door meer zuurstof aan te bieden wordt de kern gevoeliger voor bestraling

34
Q

wat is hyperthermie

A

bij meer warmte wordt het effect van straling beter

35
Q

vwat is cytostatica bij radiotherapie?

A

een middel dat zorgt dat de kern het meest kwetsbaar wordt voor de bestraling